08 oktober, 2014

Lichtbewapend op oorlogspad - Bastiaan Cappendijk



Dinsdagmiddag, een uur of 2. Vismaat Timo heeft 3 uurtjes eerder vrij kunnen krijgen van z’n werk.

Via whatsapp zijn de afspraken snel gemaakt. Na onze wandeling van twee dagen geleden, zijn we niet meer te stoppen…



De lauwe wind in combinatie met een branderige zon maken het weer in april tot een feestje. Als gevolg van de opgelopen karperkoorts struinen vismaat Timo en ik de bekende paaigebieden af.

Wanneer we uit de auto stappen, naast de desbetreffende sloot, worden we echter uit onze roes geslingerd door een Hollandse man in een Duitse auto. Opzich al vreemd genoeg maar oké. Hij fluistert naar ons: “mannen, mag ik jullie een plezier doen?”. Timo en ik kijken elkaar vragend aan en knikken beiden maar braaf een JA gebaar. Plezier is leuk, toch?

Na een kort inleidend verhaal van slechts 20 minuten (niet dus), gooit de man eindelijk zijn kofferbak open. Hij blijkt verkoper te zijn van een bepaald merk pannen en messen, hij heeft nog één setje niet verkocht. Uit het zinsdeel “af moeten van” maken wij op dat de set een presentje is. Als de man na een oersaai verkooppraatje dan ook schaamteloos om twee geeltjes begint te vragen, blijkt het om zijn eigen plezier te gaan. Ik verhef mijn stem en stel op een sarcastisch toon de vraag: “betalen? Ik dacht dat het om geven ging?”. Timo en Ik kijken de man verdacht aan wanneer de sfeer compleet omslaat. De man mompelt: “Dit vind ik niet leuk, HELEMAAL NIET LEUK”. “ “Ik heb sowieso een hekel aan vissers”. Timo en ik, rustige Mokumers als wij zijn, wuiven hem de hand toe, vertellen hem dat het laatste stootje van ons is vanavond, en roepen de man nog een aantal keren de mazzel toe. Er ligt tenslotte een berg vis te wachten en wij zijn op oorlogspad.

Eindelijk aangekomen bij de sloot verspreiden we een aantal hondenbrokken tussen de beoogde lelievelden. Eigenlijk zien we al vis genoeg, maar we proberen de vissen op deze manier lekker gulzig te krijgen. Als ik terug kom van mijn eerste rondje langs de sloot, bevindt Timo zich nog steeds op dezelfde plek. Stilzwijgend loert hij naar zijn prooi. Roerloos ligt de spiegelkarper belletjes te blazen onder de brokken, een strijd der titanen dit.

                                                                                         “Stilzwijgend loert Timo naar zijn prooi ”

Ik besluit zelf een stukje verder op te gaan kijken. Tegen beter weten in loop ik zo dicht als mogelijk is langs de moerassige rietoever. Er klinkt een luide *blurp en toch ook een beetje een *slurp. Nee, het is geen karper die van de brokjes snoept, ik ben het zelf. Ik zak letterlijk tot mijn schenen aan toe weg in de blubber. “GODSAMME, wat stinkt dat” mompel ik tegen mezelf. 

Als ik weer een beetje bij zinnen kom, valt mijn oog op een nonchalant happende schub met een kop als een buffel. Nu zinkt ook mijn tweede schoen weg in de naar zwavel ruikende zwarte massa. De schubkarper zwemt ondertussen rustig van brok naar brok, zakt iedere minuut voor een paar tellen, en gaat dan op z’n gemak weer verder. Een echt schouwspel. De jeugd van tegenwoordig zou hier slechts één zin aan wijden, “happen naar de baas”. Die baas ben ik natuurlijk, maar dat had je al begrepen. Met een beetje pijn in mijn hart ga ik dit optreden zeer waarschijnlijk onderbreken.

                                                                                     “De woeste schub hapt stoïcijns door”

Timo heeft, net als de vis, in de tussentijd nog steeds geen vin verroert. Ik ben vast beraden om hem te verassen met een aanbeet. Enthousiast als ik op dat moment ben, werp ik mijn brokje nog binnen een straal van 10 centimeter van de mond van de vis vandaan. Ik zou mezelf voor m’n eigen kop slaan als ik niet teveel onder de indruk was van de woeste schub die stoïcijns door hapt. Tussen tientallen andere brokken verkiest hij juist de gene die zojuist in het water is geland, de mijne dus.

Vol ongeloof laad ik mijn geweer en haal de trekker over , oftewel, ik haak de vis. De kluns die ik mijzelf toen bevond, heb ik zeer zelden eerder ontmoet. Een idioot. De enige boom die zich op dit stuk sloot aan het water bevindt, vormt kennelijk mijn grootste gevaar. In de automatische piloot vergeet ik de boom en sla ik de hengel dwars door alle takken en opkomende bladeren heen, FACK!
Timo komt zo snel als hij kan mijn gestuntel verhelpen. Met wat teamwerk weten we de lijn vrij te krijgen en kan het vechten beginnen. Mede door de lengte van de vis zijn de runs werkelijk explosief te noemen. 

“De laatste rauwe poging”

Als de schubkarper zijn laatste adem in een rauwe poging richting de lelies steekt, ben ik de gene die het laatst lacht. Timo steekt het net onder de lange schubkarper en de oorlog is gewonnen. Pas als de vis op de onthaakmat ligt valt op hoe lang hij is. Hij steekt er letterlijk en figuurlijk met kop en schouders boven uit.

              “Wat een geweldenaar ”

Eenmaal in mijn handen blijkt pas wat een geweldenaar deze vis is. Z’n staartvin is door de jaren heen gehalveerd en van de rugvin is al helemaal niets meer over. In tijden van oorlog is er geen tijd om medelijden te tonen. De vis mag snel weer terug, het lauwe voorjaarswater in

En wij? Wij blijven hongerig en strijdlustig achter aan de rand van het strijdtoneel. We zijn slechts bij de ingang, de ingang van het oorlogspad..

Stay Tuned,
Bastiaan Cappendijk

Geen opmerkingen :

Een reactie posten